Als een ster, zoals de zon, tijdens haar geboorte begint te draaien, zal er ook een schijf materie ontstaan in het vlak van de evenaar van de ster. In die schijf van brokstukken ontstaan planeten. Let wel, de zon heeft een diameter die ongeveer 100 keer groter is dan die van de aarde. De binnenste vier planeten die het dichtst rond de zon draaien hebben een vast oppervlak en zijn ontstaan uit een hete soep van brokstukken. De buitenste vier planeten daarentegen zijn ontstaan uit het koudere deel van de soep, verder van de zon. Ze bestaan uit gassen en hebben geen vast oppervlak. Hierdoor zijn deze reuzenplaneten veel groter geworden.
Mercurius staat het dichtst bij de zon, zo dicht dat de planeet heel moeilijk zichtbaar is vanop aarde. Hij heeft geen dampkring en overdag kan het er 300 graden Celsius worden. De volgende in de rij is Venus. Venus heeft een wolkensluier met veel zwavelzuur dat het licht van de zon terugkaatst, waardoor de planeet heel helder lijkt vanop aarde. De wolken zorgen voor een broeikaseffect op de planeet met temperaturen tot 500 graden Celsius. Op aarde zijn alle eigenschappen ideaal om leven zoals we het kennen mogelijk te maken. Mars is kleiner dan de aarde, wat aanleiding gaf tot een snellere stop van de geologische activiteit en waardoor de dampkring nooit stabiel werd. Zonder dampkring koelde de planeet sterk af en is er slechts een minieme luchtdruk.
Met een diameter ongeveer elf keer deze van de aarde is Jupiter de grootste planeet. Een wolkenstructuur is zichtbaar aan de oppervlakte van de reus, die voornamelijk uit waterstofgas bestaat. Zoals de binnenste vier planeten zijn ook de buitenste planeten ontstaan uit de stofwolken die rond de zon draaiden. De stofwolken vormden zo de harde kern van de planeet. Omdat de kern van de buitenste planeten zwaarder is, kon die ook nog eens het gas in de omgeving aantrekken. In die gaswolken ontstonden ook vele manen die soms groter zijn dan de binnenste planeten. Saturnus heeft ringen rond zich in het vlak van de evenaar. Die bestaan uit kleine stof- en ijsdeeltjes komende van een maan die explodeerde toen er een komeet tegen vloog. Uranus en Neptunus liggen aan de buitenkant en hebben vele manen. Pluto behoort tot de grote verzameling ijsdwergen of dwergplaneten die zich schuilhouden aan de buitenkant van ons zonnestelsel.
Er is geen enkele reden om te denken dat het ontstaan van planeten uniek is aan ons zonnestelsel. Het is echter heel moeilijk om planeten te observeren in andere sterrenstelsels. Een ster kunnen we zien omdat die licht uitstraalt. De planeten, net zoals in ons zonnestelstel, weerkaatsen echter enkel het licht van de ster, en dat is bijzonder weinig voor een rechtstreekse observatie met zelfs de meest geavanceerde telescopen. Maar net zoals de maan de zon kan verduisteren voor ons, kan ook de planeet het licht van de ster tegenhouden dat naar ons op weg is. Op aarde zien we dan een periodiek effect in de lichtsterkte van de ster, die net iets afneemt als de planeet ervoor komt. Onder andere met deze methode werden sinds de jaren negentig van de vorige eeuw reeds duizenden zogenaamde exoplaneten ontdekt. Observeren we weldra een planeet die net dezelfde eigenschappen heeft als de aarde, en zou ook daar leven zijn ontstaan? Het zijn vragen die velen bezighouden.